Locatieaanduiding in het UDS en de betrouwbaarheid ervan
, stand van zaken GEO-data
Vaste, eenduidige locatieaanduidingen
Een locatieaanduiding
kan onwrikbaar aan een plek vastzitten, zoals een
kadasternummer.
Rond 1821-1832 werden alle percelen in
Nederland ingemeten en van een nummer voorzien. Een ongelooflijke prestatie. Die
eerste kadasterkaart, het
kadastrale minuutplan,
is een van de belangrijkste bronnen bij historisch onderzoek. Nu nog hebben veel panden het
kadasternummer dat ze toen kregen. Gelukkig werd een perceel nooit gewijzigd onder hetzelfde
nummer: veranderde de oppervlakte of de omvang van het bebouwde deel, dan werd een nieuw nummer
ingevoerd. Op het minuutplan werd het oude nummer niet doorgestreept, maar er kwam een
streepje onder. Via kaartjes waarop de wijzigingen staan aangegeven, zijn alle vernummeringen in
de loop der tijden na te gaan.
Een kadasternummer is een hulpmiddel om belasting op de grond te kunnen innen. Het perceel moet
dus vast liggen, de (wisselende) eigenaren worden in een register daaraan gekoppeld.
Een ander, heel duidelijk voorbeeld van een vaste locatieaanduiding is de definitie van een
plaats via coördinaten, bijvoorbeeld die van de rijksdriehoeksmeting.
Een recente, heel belangrijke vaste locatieaanduiding is het BAG-nummer van een pand,
waarover straks meer.
Verplaatsbare en niet eenduidige locatieaanduidingen
Het tegengestelde van de genoemde vaste locatieaanduidingen is de aanduiding van een pand (om
ons daartoe even te beperken) met een huisnaam of de naam van een
bewoner, die dan zelf ook weer een huisnaam kon worden: bijvoorbeeld
'huis Oudaen'
in Utrecht. Helaas hadden meer mensen dezelfde naam en kwamen huisnamen als
'huis Leeuwenberg'
op verschillende plaatsen voor. Dit zijn dus geen eenduidige locatieaanduidingen.
Bovendien werden bij verhuizingen huisnamen nogal eens meegenomen. Vooral bij boerderijen zien we
dat vaak. Ze zijn dus ook verplaatsbaar.
Om bewoners van huizen te kunnen 'vastleggen' zijn al in de middeleeuwen huizen genummerd,
bijvoorbeeld voor de betaling van 'haardgeld', een belasting per
stookplaats.
Voor iedere nieuwe belastingronde werd een lijst van panden opgesteld (meestal
weer een nieuwe). In het begin van de 19e eeuw werd een 'vaste' huisnummering opgesteld.
Doorlopend werden per wijk (in Utrecht acht binnen de singels) alle huizen genummerd. Meestal
- maar niet steeds - kregen onbewoonde panden, zoals stallen, geen
'wijkhuisnummer'.
Wat ligt in die nummering 'vast'? De volgorde, niet de plaats van de huizen. Daarom werd bij een
nummertekort door nieuwbouw gewerkt met volgletters.
De Tuinstraat
in Utrecht werd in 1826 gebouwd en kreeg meer dan 26 tussengevoegde nummers. Na Wijk B, nr 721y,
721z, kwam 721aa, 721bb, enz. Dit levert voor ons geen probleem op. Maar wanneer er flink gesloopt
werd en nieuw gebouwd, dan werden de oude nummers opnieuw gebruikt in dezelfde volgorde, ook al
kon de plek dan een heel andere zijn. Teruguit kan dus niet zonder meer nagegaan
worden waar een wijkhuisnummer op een bepaalde moment thuishoort.
Binnen de singels kreeg Utrecht in 1890 (vermoedelijk het jaar van invoering) een
huisnummering
per straat. Er bestaat gelukkig een
lijst van die omnummering,
maar die is pas enkele jaren later
opgesteld. Na 1890 beginnen de problemen voor ons nog groter te worden: heel wat straten
zijn geheel of gedeeltelijk nogmaals geheel of gedeeltelijk
vernummerd.
En dat soms zelfs meer
dan eens. Ongelooflijk maar waar: voor iedere vernummering was een besluit van Burgemeester en
Wethouders nodig, met daarbij een
situatietekening,
maar die zijn grotendeels verloren gegaan.
Wanneer er geen andere bronnen beschikbaar zijn, is de plaats van een bepaald huisnummer in
1890 niet met zekerheid vast te stellen. En daarmee ook niet de plaats van het bijbehorende
wijkhuisnummer.
Het maken van vaste, eenduidige locatieaanduidingen
Voor het onderzoek van een pand, maar ook voor het onderzoek naar personen in een ver verleden,
is het van belang dat allerlei aanduidingen voor één en hetzelfde pand de onderzoeker naar de
juiste plek leiden. Hoe benoem je die plek? Het huidige adres is
voor bijna iedereen het handigst, maar dekt vaak niet de plaats van verdwenen bebouwing. Bovendien
is het huidige adres een verplaatsbare locatieaanduiding. Het UDS heeft bij het begin van de
onderzoeken in 1981 voor de Oude Stad de op dat moment
beschikbare huisnummerplattegrond (situatie 1974) 'heilig verklaard', die wordt de
'huisnummerplattegrond UDS'
genoemd. Een adres in het UDS betreft dus de plek die op die kaart
staat aangegeven en is daarmee een vaste locatieaanduiding geworden. Verandert het adres nadien,
dan wordt dat wel tussen haakjes aangeven, maar het UDS-adres blijft dat van 1974
(het nieuwe adres wordt op de eerste pagina vermeld). Bij het nieuwe adres
wordt doorgelinkt naar het UDS-adres. Wel zijn op de huisnummerplattegrond UDS op een herkenbare
manier correcties aangebracht ten opzichte van de onderligger van 1974
(zie de Zakkendragersteeg).
Daarop hadden heel wat
panden geen huisnummer, bijvoorbeeld wanneer ze onbewoonbaar verklaard waren. Die onmisbare
huisnummers zijn toegevoegd. Problematischer was dat bij samentrekking van panden het hokje
van het laagste van de twee huisnummers blanco was, dat laagste nummer was geplaatst in het hokje
van het hoogste nummer (dat niet meer voorkwam). Die manier van noteren heeft velen misleid,
daarom zijn de oude nummers op de oorspronkelijke plaatsen gezet
(met een verantwoording bij de panden in kwestie).
Toch levert dit bij verdergaand onderzoek onvoldoende soelaas en het gebruik van de huidige
huisnummers op een andere plaats dan de argeloze bezoeker van Documentatie.org verwacht, kan ook
tot misverstanden leiden wanneer niet goed gelezen wordt wat er staat.
Sinds kort heeft ieder pand een aantal nummers in de BAG, de Basisadministraties Adressen en
Gebouwen, onder meer het gebruik betreffend. Voor ons is hiervan alleen het
BAGnummer van het pand
van belang.
In samenwerking met de gemeente Utrecht is, nog vóór de officiële invoering, met de
voorlopige BAGnummers een proef gedaan in het UDS. Kunnen de BAGnummers gebruikt worden om alle
bestaande (en de gesloopte) panden een eigen identiteit te geven? Het onderzoek toonde het belang
van de BAG aan, maar ook een verschil in het definiëren van een 'pand'.
Neem een rijksmonument dat in gebruik samengetrokken is met een onbeschermd buurpand.
Dat zijn toch twee panden, ieder met zijn eigen geschiedenis? Bij het UDS krijgen beide een eigen
objectnummer, bij de BAG soms niet. Het
BAGnummer betreft dan twee UDS-panden.
En soms heeft
een UDS-pand twee of meer BAGnummers.
Besloten is daarom om in het UDS een eigen nummer te gebruiken, het 'objectnummer', en dat in
de objectdatabase te koppelen aan het BAGnummer.
Van alle verplaatsbare locatieaanduidingen naar één vaste
De object-database van het UDS koppelt heel veel aanduidingen voor één en hetzelfde
object. Naast het objectnummer bevat de database ook het UDS-adres, het
huidige adres (volgens de gemeentelijke administratie), het wijkhuisnummer, het kadasternummer
(het huidige nummer, het oorspronkelijke en vaak nog tussenliggende nummers), eventueel het
rijksmonumentnummer en nog meer. Omgekeerd komt men met deze gegevens
(wijkhuisnummer,
kadasternummer,
rijksmonumentnummer,
BAGnummer)
via het objectnummer
door een onzichtbare schakeling bij het bijbehorende pand.
De zoekbalk van de site kan gebruikt worden om het gezochte pand
te vinden met allerlei andere ingangen. Heel veel
huisnamen
zijn ingevoerd, huidige en vroegere functies
(velen weten wel waar een beroemd
café
was of
een kledingwinkel op de Oudegracht
zit, maar niet het adres) en ook
foto's van gevelwanden
wijzen de weg. Al die zoekmethoden voeren naar het objectnummer van het
bestaande of verdwenen pand. Het moge duidelijk zijn dat nog niet alles van ieder pand op deze manier
ontsloten is, dat kan niet in de slechts 35 jaar dat daaraan gewerkt is.
In de beschreven opzet kan met een extra kolom de objectdatabase van het UDS aan die van een
andere database gekoppeld worden. Zo kunnen instanties direct hun informatie delen.
Dat kán niet alleen, het gebeurt al.
De database waarmee de ambtenaren van de gemeente Utrecht informatie over panden en bouwplannen
opzoeken, maakt gebruik van Documentatie.org. Heeft het pand in kwestie al een objectnummer in
Documentatie.org, dan kan de behandelende ambtenaar met één muisklik alle informatie
over dat pand in het UDS oproepen. Daarbij zit in veel gevallen ook een directe link naar afbeeldingen van
dát pand in de site van
Het Utrechts Archief.
Door deze manier van werken loopt steeds meer via het onveranderlijke objectnummer, maar dat
ziet de bezoeker van de site nooit als trefwoord.
In de voorbeelden kwam nu al enkele keren de beruchte, maar erg onbekende buurt 'de Holle Bilt'
voor. Dit gebied rond het huidige Visschersplein is sinds het kadastrale minuut (rond 1900) vrijwel
volledig kaal gesloopt. En na 1974 (huisnummerplattegrond UDS) nog een keer. Het blijkt mogelijk
om van de huidige en de verdwenen bebouwing in één keer
de locatie van ieder pand in 1832 en 2014 te vergelijken.
Problemen bij de koppeling van vaste aan verplaatsbare locatieaanduidingen
Het is nu duidelijk dat er vele bronnen en geluk (en doorzettingsvermogen) nodig zijn om
verplaatsbare locatieaanduidingen te koppelen aan vaste.
In Utrecht had de Gezondheidscommissie behoefte aan duidelijke plattegronden met de
huisnummers om bij de vele epidemieën geen gevaarlijke misverstanden te krijgen. Ze liet in 1897
huisnummerplattegronden
maken, keurig op schaal 1:1250, passend op de kadasterkaarten. Het Utrechts
Archief bewaart deze huisnummerplattegronden voor het grootste deel van de Oude Stad.
Al is er tussen 1890 en 1897 heel wat gesloopt en nieuw gebouwd, toch is met deze plattegronden
een groot deel van de latere vernummeringen na te gaan.
Oude bouwtekeningen
leveren aanwijzingen wanneer op de tekening of in de bijbehorende
administratie wijkhuisnummers of oude adressen vermeld staan of een situatietekening is bijgevoegd.
Lukt het om zeker te weten waar het betreffende pand
ligt of lag, dan is weer een stukje van de puzzel ingevuld.
De combinatie van informatie uit vele bronnen is een hachelijke onderneming, vaak is de
koppeling een werkhypothese. Wat moet je doen wanneer het 19e-eeuwse register van bordelen keurig
de wijk, het nummer en de straat vermeldt, terwijl dan dat nummer in die straat niet voorkomt? Klopt
dan de straat niet of het nummer niet? Met behulp van andere bronnen lukt het soms de slordigheid van
de niet meer ter verantwoording te roepen ambtenaar te corrigeren, u kunt nu naar het
bordeel in de Boterstraat
surfen. Ook voortschrijdend inzicht
leidt tot een steeds hogere kwaliteit. Maar het blijft als recherchewerk, ook weken puzzelen
levert niet altijd de juiste oplossing.
Omdat het de bedoeling is de plaats van de huidige bebouwing te koppelen aan wat er voordien
stond, liefst minstens tot 1832 teruggaand, moeten de verdwenen panden ook geïdentificeerd worden.
En van een trefwoord voorzien, gebaseerd op het huidige adres van de locatie of een ouder
huisnummer wanneer het huidige adres de plaats niet dekt. Vaak moet het wijkhuisnummer of zelfs
het minuutplannummer gebruikt worden om het pand een 'naam' te geven. Een groot probleem ontstaat
wanneer niet duidelijk is of een pand verbouwd is dan wel gesloopt en door nieuwbouw vervangen.
Nieuwbouw moet een eigen nummer krijgen, bij verbouw blijft hetzelfde nummer gelden. Hiervoor
bestaat geen absolute oplossing. Daarom wordt niet van sloop uitgegaan wanneer niet zeker is dat
er niets van het oude pand over is. Het blijft vaak gissen, de 19e-eeuwse aannemer is niet meer aanspreekbaar.
Bouwhistorisch onderzoek
heeft al vaak aangetoond dat een pand oudere resten
bevatte dan voor mogelijk werd gehouden.
In het UDS worden zoveel mogelijk bronnen gegeven bij de gemaakte keuzes. De onderzoeker
kan daardoor zelf nagaan of de interpretatie van de soms tegenstrijdige gegevens juist is. Doordat
de objectdatabase vele gebruiksmogelijkheden biedt, kunnen ook problemen voorkomen worden.
Wanneer de Galekopsteeg aan de oostzijde zeven kadasternummers heeft in 1832 en de omnummeringslijst
van 1890 zes nummers plus een gesloopt pand, dan is het voor de hand liggend om de
wijkhuisnummers op volgorde toe te kennen aan die panden. Maar klopt dat? Een
bouwplan uit 1853
voor een achtste pand past niet in dit plaatje. Is dat plan uitgevoerd? Misschien moeten een
aantal wijkhuisnummers een perceeltje opschuiven. Zo ja, dan blijven bepaalde koppelingen
via de objectdatabase toch in stand: koppelingen die op het kadasternummer gemaakt zijn
en koppelingen die op wijkhuisnummer gemaakt zijn, die blijven allemaal correct. Alleen hun
onderlinge relatie zal bij het opvragen anders blijken. Een voorbeeld levert
Galekopsteeg 3,
waar de verwijzing naar een wijkhuisnummer van rond 1870 en naar een kadasternummer
van 1832 niet afhankelijk zijn van de koppelingen in de objectdatabase.
Tot slot
De koppeling van verplaatsbare of niet eenduidige locatieaanduidingen via het
objectnummer aan een vaste locatie moet gezien worden als een werkhypothese.
Meestal is de koppeling correct, maar
regelmatig zal voortschrijdend inzicht tot verbeteringen leiden. Via de bronnen kan
iedereen zijn eigen conclusies trekken, het UDS wijst hem daarbij de weg.
Binnen de singels wordt het aantal bestaande panden op ongeveer 4000 geschat.
Er zijn in dat gebied ook ongeveer 4000 panden uitgezocht, dus van een objectnummers
voorzien. Ruim 1000 daarvan zijn gesloopt, maar 2852 bestaande panden in de Oude Stad zijn nu
ook via hun BAGnummer opvraagbaar. Van al deze bestaande en gesloopte objecten zijn alle ingangen
gekoppeld en daardoor bruikbaar om het pand te vinden.
Jean Penders, 2014.