Locatieaanduiding in UDS en de betrouwbaarheid
2014.0001a
Locatieaanduiding in het UDS en de betrouwbaarheid ervan ,  stand van zaken GEO-data

Vaste, eenduidige locatieaanduidingen
Een locatieaanduiding kan onwrikbaar aan een plek vastzitten, zoals een kadasternummer. Rond 1821-1832 werden alle percelen in Nederland ingemeten en van een nummer voorzien. Een ongelooflijke prestatie. Die eerste kadasterkaart, het kadastrale minuutplan, is een van de belangrijkste bronnen bij historisch onderzoek. Nu nog hebben veel panden het kadasternummer dat ze toen kregen. Gelukkig werd een perceel nooit gewijzigd onder hetzelfde nummer: veranderde de oppervlakte of de omvang van het bebouwde deel, dan werd een nieuw nummer ingevoerd. Op het minuutplan werd het oude nummer niet doorgestreept, maar er kwam een streepje onder. Via kaartjes waarop de wijzigingen staan aangegeven, zijn alle vernummeringen in de loop der tijden na te gaan. Een kadasternummer is een hulpmiddel om belasting op de grond te kunnen innen. Het perceel moet dus vast liggen, de (wisselende) eigenaren worden in een register daaraan gekoppeld.
Een ander, heel duidelijk voorbeeld van een vaste locatieaanduiding is de definitie van een plaats via coördinaten, bijvoorbeeld die van de rijksdriehoeksmeting.
Een recente, heel belangrijke vaste locatieaanduiding is het BAG-nummer van een pand, waarover straks meer.

Verplaatsbare en niet eenduidige locatieaanduidingen
Het tegengestelde van de genoemde vaste locatieaanduidingen is de aanduiding van een pand (om ons daartoe even te beperken) met een huisnaam of de naam van een bewoner, die dan zelf ook weer een huisnaam kon worden: bijvoorbeeld 'huis Oudaen' in Utrecht. Helaas hadden meer mensen dezelfde naam en kwamen huisnamen als 'huis Leeuwenberg' op verschillende plaatsen voor. Dit zijn dus geen eenduidige locatieaanduidingen. Bovendien werden bij verhuizingen huisnamen nogal eens meegenomen. Vooral bij boerderijen zien we dat vaak. Ze zijn dus ook verplaatsbaar.
Om bewoners van huizen te kunnen 'vastleggen' zijn al in de middeleeuwen huizen genummerd, bijvoorbeeld voor de betaling van 'haardgeld', een belasting per stookplaats. Voor iedere nieuwe belastingronde werd een lijst van panden opgesteld (meestal weer een nieuwe). In het begin van de 19e eeuw werd een 'vaste' huisnummering opgesteld. Doorlopend werden per wijk (in Utrecht acht binnen de singels) alle huizen genummerd. Meestal - maar niet steeds - kregen onbewoonde panden, zoals stallen, geen 'wijkhuisnummer'. Wat ligt in die nummering 'vast'? De volgorde, niet de plaats van de huizen. Daarom werd bij een nummertekort door nieuwbouw gewerkt met volgletters. De Tuinstraat in Utrecht werd in 1826 gebouwd en kreeg meer dan 26 tussengevoegde nummers. Na Wijk B, nr 721y, 721z, kwam 721aa, 721bb, enz. Dit levert voor ons geen probleem op. Maar wanneer er flink gesloopt werd en nieuw gebouwd, dan werden de oude nummers opnieuw gebruikt in dezelfde volgorde, ook al kon de plek dan een heel andere zijn. Teruguit kan dus niet zonder meer nagegaan worden waar een wijkhuisnummer op een bepaalde moment thuishoort.
Binnen de singels kreeg Utrecht in 1890 (vermoedelijk het jaar van invoering) een huisnummering per straat. Er bestaat gelukkig een lijst van die omnummering, maar die is pas enkele jaren later opgesteld. Na 1890 beginnen de problemen voor ons nog groter te worden: heel wat straten zijn geheel of gedeeltelijk nogmaals geheel of gedeeltelijk vernummerd. En dat soms zelfs meer dan eens. Ongelooflijk maar waar: voor iedere vernummering was een besluit van Burgemeester en Wethouders nodig, met daarbij een situatietekening, maar die zijn grotendeels verloren gegaan.
Wanneer er geen andere bronnen beschikbaar zijn, is de plaats van een bepaald huisnummer in 1890 niet met zekerheid vast te stellen. En daarmee ook niet de plaats van het bijbehorende wijkhuisnummer.

Het maken van vaste, eenduidige locatieaanduidingen
Voor het onderzoek van een pand, maar ook voor het onderzoek naar personen in een ver verleden, is het van belang dat allerlei aanduidingen voor één en hetzelfde pand de onderzoeker naar de juiste plek leiden. Hoe benoem je die plek? Het huidige adres is voor bijna iedereen het handigst, maar dekt vaak niet de plaats van verdwenen bebouwing. Bovendien is het huidige adres een verplaatsbare locatieaanduiding. Het UDS heeft bij het begin van de onderzoeken in 1981 voor de Oude Stad de op dat moment beschikbare huisnummerplattegrond (situatie 1974) 'heilig verklaard', die wordt de 'huisnummerplattegrond UDS' genoemd. Een adres in het UDS betreft dus de plek die op die kaart staat aangegeven en is daarmee een vaste locatieaanduiding geworden. Verandert het adres nadien, dan wordt dat wel tussen haakjes aangeven, maar het UDS-adres blijft dat van 1974 (het nieuwe adres wordt op de eerste pagina vermeld). Bij het nieuwe adres wordt doorgelinkt naar het UDS-adres. Wel zijn op de huisnummerplattegrond UDS op een herkenbare manier correcties aangebracht ten opzichte van de onderligger van 1974 (zie de Zakkendragersteeg). Daarop hadden heel wat panden geen huisnummer, bijvoorbeeld wanneer ze onbewoonbaar verklaard waren. Die onmisbare huisnummers zijn toegevoegd. Problematischer was dat bij samentrekking van panden het hokje van het laagste van de twee huisnummers blanco was, dat laagste nummer was geplaatst in het hokje van het hoogste nummer (dat niet meer voorkwam). Die manier van noteren heeft velen misleid, daarom zijn de oude nummers op de oorspronkelijke plaatsen gezet (met een verantwoording bij de panden in kwestie).
Toch levert dit bij verdergaand onderzoek onvoldoende soelaas en het gebruik van de huidige huisnummers op een andere plaats dan de argeloze bezoeker van Documentatie.org verwacht, kan ook tot misverstanden leiden wanneer niet goed gelezen wordt wat er staat.
Sinds kort heeft ieder pand een aantal nummers in de BAG, de Basisadministraties Adressen en Gebouwen, onder meer het gebruik betreffend. Voor ons is hiervan alleen het BAGnummer van het pand van belang. In samenwerking met de gemeente Utrecht is, nog vóór de officiële invoering, met de voorlopige BAGnummers een proef gedaan in het UDS. Kunnen de BAGnummers gebruikt worden om alle bestaande (en de gesloopte) panden een eigen identiteit te geven? Het onderzoek toonde het belang van de BAG aan, maar ook een verschil in het definiëren van een 'pand'. Neem een rijksmonument dat in gebruik samengetrokken is met een onbeschermd buurpand. Dat zijn toch twee panden, ieder met zijn eigen geschiedenis? Bij het UDS krijgen beide een eigen objectnummer, bij de BAG soms niet. Het BAGnummer betreft dan twee UDS-panden. En soms heeft een UDS-pand twee of meer BAGnummers. Besloten is daarom om in het UDS een eigen nummer te gebruiken, het 'objectnummer', en dat in de objectdatabase te koppelen aan het BAGnummer.

Van alle verplaatsbare locatieaanduidingen naar één vaste
De object-database van het UDS koppelt heel veel aanduidingen voor één en hetzelfde object. Naast het objectnummer bevat de database ook het UDS-adres, het huidige adres (volgens de gemeentelijke administratie), het wijkhuisnummer, het kadasternummer (het huidige nummer, het oorspronkelijke en vaak nog tussenliggende nummers), eventueel het rijksmonumentnummer en nog meer. Omgekeerd komt men met deze gegevens (wijkhuisnummer, kadasternummer, rijksmonumentnummer, BAGnummer) via het objectnummer door een onzichtbare schakeling bij het bijbehorende pand.





De zoekbalk van de site kan gebruikt worden om het gezochte pand te vinden met allerlei andere ingangen. Heel veel huisnamen zijn ingevoerd, huidige en vroegere functies (velen weten wel waar een beroemd café was of een kledingwinkel op de Oudegracht zit, maar niet het adres) en ook foto's van gevelwanden wijzen de weg. Al die zoekmethoden voeren naar het objectnummer van het bestaande of verdwenen pand. Het moge duidelijk zijn dat nog niet alles van ieder pand op deze manier ontsloten is, dat kan niet in de slechts 35 jaar dat daaraan gewerkt is.
In de beschreven opzet kan met een extra kolom de objectdatabase van het UDS aan die van een andere database gekoppeld worden. Zo kunnen instanties direct hun informatie delen. Dat kán niet alleen, het gebeurt al. De database waarmee de ambtenaren van de gemeente Utrecht informatie over panden en bouwplannen opzoeken, maakt gebruik van Documentatie.org. Heeft het pand in kwestie al een objectnummer in Documentatie.org, dan kan de behandelende ambtenaar met één muisklik alle informatie over dat pand in het UDS oproepen. Daarbij zit in veel gevallen ook een directe link naar afbeeldingen van dát pand in de site van Het Utrechts Archief.
Door deze manier van werken loopt steeds meer via het onveranderlijke objectnummer, maar dat ziet de bezoeker van de site nooit als trefwoord.
In de voorbeelden kwam nu al enkele keren de beruchte, maar erg onbekende buurt 'de Holle Bilt' voor. Dit gebied rond het huidige Visschersplein is sinds het kadastrale minuut (rond 1900) vrijwel volledig kaal gesloopt. En na 1974 (huisnummerplattegrond UDS) nog een keer. Het blijkt mogelijk om van de huidige en de verdwenen bebouwing in één keer de locatie van ieder pand in 1832 en 2014 te vergelijken.

Problemen bij de koppeling van vaste aan verplaatsbare locatieaanduidingen
Het is nu duidelijk dat er vele bronnen en geluk (en doorzettingsvermogen) nodig zijn om verplaatsbare locatieaanduidingen te koppelen aan vaste.
In Utrecht had de Gezondheidscommissie behoefte aan duidelijke plattegronden met de huisnummers om bij de vele epidemieën geen gevaarlijke misverstanden te krijgen. Ze liet in 1897 huisnummerplattegronden maken, keurig op schaal 1:1250, passend op de kadasterkaarten. Het Utrechts Archief bewaart deze huisnummerplattegronden voor het grootste deel van de Oude Stad. Al is er tussen 1890 en 1897 heel wat gesloopt en nieuw gebouwd, toch is met deze plattegronden een groot deel van de latere vernummeringen na te gaan.
Oude bouwtekeningen leveren aanwijzingen wanneer op de tekening of in de bijbehorende administratie wijkhuisnummers of oude adressen vermeld staan of een situatietekening is bijgevoegd. Lukt het om zeker te weten waar het betreffende pand ligt of lag, dan is weer een stukje van de puzzel ingevuld.
De combinatie van informatie uit vele bronnen is een hachelijke onderneming, vaak is de koppeling een werkhypothese. Wat moet je doen wanneer het 19e-eeuwse register van bordelen keurig de wijk, het nummer en de straat vermeldt, terwijl dan dat nummer in die straat niet voorkomt? Klopt dan de straat niet of het nummer niet? Met behulp van andere bronnen lukt het soms de slordigheid van de niet meer ter verantwoording te roepen ambtenaar te corrigeren, u kunt nu naar het bordeel in de Boterstraat surfen. Ook voortschrijdend inzicht leidt tot een steeds hogere kwaliteit. Maar het blijft als recherchewerk, ook weken puzzelen levert niet altijd de juiste oplossing.
Omdat het de bedoeling is de plaats van de huidige bebouwing te koppelen aan wat er voordien stond, liefst minstens tot 1832 teruggaand, moeten de verdwenen panden ook geïdentificeerd worden. En van een trefwoord voorzien, gebaseerd op het huidige adres van de locatie of een ouder huisnummer wanneer het huidige adres de plaats niet dekt. Vaak moet het wijkhuisnummer of zelfs het minuutplannummer gebruikt worden om het pand een 'naam' te geven. Een groot probleem ontstaat wanneer niet duidelijk is of een pand verbouwd is dan wel gesloopt en door nieuwbouw vervangen. Nieuwbouw moet een eigen nummer krijgen, bij verbouw blijft hetzelfde nummer gelden. Hiervoor bestaat geen absolute oplossing. Daarom wordt niet van sloop uitgegaan wanneer niet zeker is dat er niets van het oude pand over is. Het blijft vaak gissen, de 19e-eeuwse aannemer is niet meer aanspreekbaar. Bouwhistorisch onderzoek heeft al vaak aangetoond dat een pand oudere resten bevatte dan voor mogelijk werd gehouden.
In het UDS worden zoveel mogelijk bronnen gegeven bij de gemaakte keuzes. De onderzoeker kan daardoor zelf nagaan of de interpretatie van de soms tegenstrijdige gegevens juist is. Doordat de objectdatabase vele gebruiksmogelijkheden biedt, kunnen ook problemen voorkomen worden. Wanneer de Galekopsteeg aan de oostzijde zeven kadasternummers heeft in 1832 en de omnummeringslijst van 1890 zes nummers plus een gesloopt pand, dan is het voor de hand liggend om de wijkhuisnummers op volgorde toe te kennen aan die panden. Maar klopt dat? Een bouwplan uit 1853 voor een achtste pand past niet in dit plaatje. Is dat plan uitgevoerd? Misschien moeten een aantal wijkhuisnummers een perceeltje opschuiven. Zo ja, dan blijven bepaalde koppelingen via de objectdatabase toch in stand: koppelingen die op het kadasternummer gemaakt zijn en koppelingen die op wijkhuisnummer gemaakt zijn, die blijven allemaal correct. Alleen hun onderlinge relatie zal bij het opvragen anders blijken. Een voorbeeld levert Galekopsteeg 3, waar de verwijzing naar een wijkhuisnummer van rond 1870 en naar een kadasternummer van 1832 niet afhankelijk zijn van de koppelingen in de objectdatabase.

Tot slot
De koppeling van verplaatsbare of niet eenduidige locatieaanduidingen via het objectnummer aan een vaste locatie moet gezien worden als een werkhypothese. Meestal is de koppeling correct, maar regelmatig zal voortschrijdend inzicht tot verbeteringen leiden. Via de bronnen kan iedereen zijn eigen conclusies trekken, het UDS wijst hem daarbij de weg.
Binnen de singels wordt het aantal bestaande panden op ongeveer 4000 geschat. Er zijn in dat gebied ook ongeveer 4000 panden uitgezocht, dus van een objectnummers voorzien. Ruim 1000 daarvan zijn gesloopt, maar 2852 bestaande panden in de Oude Stad zijn nu ook via hun BAGnummer opvraagbaar. Van al deze bestaande en gesloopte objecten zijn alle ingangen gekoppeld en daardoor bruikbaar om het pand te vinden.

Jean Penders, 2014.